Vijf impressies
Impressie 1
Ik sta samen met Femke Kaulingfreks (promovenda aan de UvH) en een aantal andere internationale ‘leaders’ op een schoolplein bij een middelbare school in een township. Er stapt een kleine jonge vrouw op een geïmproviseerd podium. Terwijl zij tegen de zon inkijkt, houdt zij een toespraak waarin zij aangeeft dat de University of the Freestate een samenwerking is aangegaan met een aantal middelbare scholen. Deze samenwerking moet ertoe leiden dat de studenten in de townships ook het niveau bereiken wat verwacht wordt van een beginnende universiteitsstudent. Het zijn nu 22 scholen, het worden er 25, en daarna nog meer. Het moet en het zal, alles wordt beter.
En dan klappen....
Ik ga daarna een lokaal binnen. Het is er erg koud. Er is geen docent. Vier leerlingen delen samen een boek. Mijn kaken verklampen van de kou, en ik heb moeite met het accent van de leerlingen.
Impressie 2
Ik zit een aantal dagen later met Femke, Tessa (een coloured vrouw van in de dertig) en een oudere zwarte man in een auto naar Botshabelo, een grote township midden in het boerenland, zo’n 60 kilometer van Bloemfontein. Botshabelo is ontstaan als Bantustan, een zogenaamd ‘black African homeland’, in de praktijk gebracht door de in Amsterdam geboren president Hendrik Verwoerd. Er is bijna geen werk in Bothsabelo. Als je naar Bloemfontein wilt, zit je minstens een half uur in een taxibusje, en veel mensen hebben daar het geld niet voor. Het is een uitgestrektheid van kleine huisjes en hutten. Grote gebouwen, zoals winkelcentra, kantoren, ziekenhuizen en sportterreinen ontbreken.
Tessa had ons uitgenodigt. Ik heb geen idee wat we gaan doen, maar zeg meestal ja op uitnodigingen. De man blijkt gesprekken te hebben met de directeur van de school, en Tessa gaat motivational speeches geven. Ik weet niet wat het zijn, maar Tessa verwacht nota bene dat Femke en ik ook iets motivationals gaan doen. Tessa begint: zij vertelt over hoe moeilijk het is om als alleenstaande moeder drie kinderen op te voeden, en dan ook nog eens carriére te maken. De kinderen in Botshabelo township horen van Tessa dat indien zij maar naar school blijven komen, hun huiswerk maken, niet zwanger raken, zij wel een redelijk succesvol leven zullen gaan leiden, beter dat dan van hun ouders.
Daarna mag ik. Ik heb mijn jongleerballen bij me. Ik vertel hen waarom ik circus zo leuk vind, hoe ik het hebt gebruikt binnen sociaal werk met daklozen en straatkinderen, en ga vervolgens jongleren. Ik wist eerlijk gezegd niet wat ik moest zeggen. Ik ben er te sceptisch en cynisch voor. Of te eerlijk? Femke sluit af; zij vertelt over haar middelbare schooltijd, en hoe zij haar middelbare school succesvol had afgerond, ondanks de nodige tegenslagen. We hadden het erg gezellig voor de rest.
Impressie 3
Ik vraag mij een aantal dagen later af wat het nut is van motivational speeches. Dat betekent volgens mij ongeveer zoveel als: Naar een township rijden waar de (zwarte) kinderen erg slecht onderwijs krijgen, wiens ouders geen geld hebben om een vervolgopleiding te betalen, waar de kinderen bovengemiddeld kwetsbaar zijn voor geweld, zoals verkrachtingen en overvallen, er gangs zijn in hun leefwerelden, de afstand tussen de township naar vervolgonderwijs of redelijk werk te ver is om te overbruggen - óm dáár te vertellen dat als je maar goed je best doet, je ‘er wel komt’. Structurele uitsluitingsmechanismen, zoals sexisme, racisme en armoede worden even aan de kant geschoven. Best gek, om dat te doen, en zeker in Zuid Afrika. Logisch dat mensen deze pubers, in de belangrijke fase voor hun eindexamen, een hart onder de riem willen steken, maar hoe eerlijk is dit? Het was Capitalism: a love story. Gelijke kansen voor iedereen, en iedereen kan de top bereiken. Ik werd er spontaan radicaal van.
Impressie 4
Ik ontmoet Nangamso, de kleine jonge vrouw van de speech tegen de zon in. Zij vraagt mij om les te geven in haar foundation. Ik lach en vraag hardop waarom dit werk ingebed moet worden in een “foundation”. Maar ik vraag ook hoe ik mij kan voorbereiden. Nangamso zal me een en ander toe mailen. Ik open mijn mail later en zie dat zij haar Inqubela Foundation Newsletter # 1 heeft toegestuurd.
Op de voorpagina staat zij zelf, met de voormalige minister van onderwijs onder Mandela’s regime. Het stuk gaat over haar foundation: een grote hoop grote woorden. Op de tweede en derde pagina columns van jonge poltiek bewuste studenten die erg prominent zijn binnen het campusleven. Vervolgens een stuk van de rector, Jonathan Jansen, enzovoorts. Allemaal mooie lovende woorden over het belang van onderwijs.
Ik ontwerp een module met aanvankelijk vier lessen en stuur het op. Reactie van Nangamso: wat vond je van mijn nieuwsbrief? Een reactie op mijn mini-module blijft uit. Mijn antwoord: ‘Why do I always hear from the usual suspects in this place? It are always the same few. I know all of this people. I was hoping to learn something new. I thought we were going to teach children in highschools? Why is there not a piece from any of your highschoolstudents?’ Ik twijfelde even om het te versturen. Reactie Nangamso: ‘Beste Frank, bedankt voor je kritische houding, het is goed om kritisch te zijn, dat brengt ons verder.’ Zij belooft mij dat er inbreng komt van de studenten in het volgende nummer, wat ik overigens tot vandaag toe nog niet heb mogen ontvangen.
Impressie vijf
Het is twee weken later. Nangamso laat niets van zich horen. Telefoon en email worden niet beantwoord. Ik wil graag lesgeven. Ik ben benieuwd wat ik kan leren van de studenten, en ben ook benieuwd hoe zij op mij reageren. Ik bluf mij langs de bewaker van het hoofdgebouw, en loop haar kantoor binnen. Ze ontbijt. N(angamso): ‘Heb ik een afspraak met jou?’ F(rank): ‘Nee, maar wij hebben een afspraak dat ik voor jou project zal gaan lesgeven.’ N: Oja, ik zal spoedig van mij laten horen, maar verwacht er niets van, want waarschijnlijk gaan de leraren staken.’ F: ‘Maar ze staken nu toch nog niet? En als ze staken, dan kan ik toch wel lesgeven?’ N: ‘Ik moet er nu vandoor, ik heb een bijeenkomst met Jonathan Jansen en ik moet nog mijn verzekering regelen, en mijn visa, ik ga naar Amerika, ik ga een presentatie geven over ons project.’ F. denkt na: ‘Huh, maar als ik het goed begrijp, geef je dus helemaal geen les, alleen af en toe een zogenaamde motivational speech waarin je kinderen met weinig kansen een illusie voorhoudt dat ze later ook een rijk kunnen leiden (een BMW rijden en Chivas drinken), en stuur je je newsletter #1 met jezelf op de voorpagina rond per mail... Maar ik begrijp het best hoor, dat je zo druk bent, al die diners waar ik je telkens tegenkom, dat is echt belastend. Amewica is vast gek op je.
Ik ga naar mijn kantoor. Mijn supervisor Adré vraagt hoe het gaat; ‘Ik word moe van dit alles. Al dat mooipraterij, over de ruggen van die kinderen in de township. Één telefoontje, één adres, ‘n tijdstip, en ik kan aan de slag, GVD! Ik word moe van al dat gelul over verandering.’ Adré: ‘O, je hebt een fokop. Wen er maar aan. Het is veel symboliek hier.’