Direct naar inhoud

‘Als je goed kunt luisteren naar zachte stemmen heb je al veel bereikt’

Gustaaf Bos in gesprek met een collega
Gustaaf Bos
Universitair docent

De kennis die verbindt van universitair docent en onderzoeker Gustaaf Bos:

“Sinds vijftien jaar doe ik onderzoek in de verstandelijk gehandicaptenzorg, en steeds vaker op het kruisvlak tussen  gehandicaptenzorg en psychiatrie, in de complexe zorg. Als onderzoeker ben ik vaak langere tijd betrokken bij een zorgpraktijk. Daar kijk ik met alle betrokkenen wat er speelt: de mensen om wie de zorg gaat, zorgverleners en familieleden.

De laatste jaren is mijn benadering verschoven van etnografisch onderzoek, waarin je verschillende perspectieven naast elkaar legt, naar meer actieonderzoek of collaboratief onderzoek. Daarbij is de vraag niet alleen hoe we tot nieuwe inzichten kunnen komen in complexe zorgsituaties, maar ook hoe we hieraan kunnen bijdragen op een voor alle betrokkenen passende manier.”

Relaties centraal

“De complexe zorg is voor de meeste Nederlanders een onbekende wereld. In de instellingen vindt deze zorg vaak plaats achter gesloten deuren, en als degene om wie het gaat thuis woont, zijn er vaak weinig mensen in hun naaste omgeving  die begrijpen wat het dagelijks leven van deze gezinnen inhoudt. In ons onderzoek staat nooit alleen de persoon om wie de zorg begonnen is centraal. Het gaat altijd nadrukkelijk ook om diens zorgprofessionals en naasten. Die bepalen immers in belangrijke mate hoe een zorgpraktijk vorm en invulling krijgt.

Om nieuwe en voor deze praktijken bruikbare kennis te ontwikkelen, moeten we er rekening mee houden dat alle betrokkenen kennis creëren. Daarmee is het werken aan onderling vertrouwen en de reflectie daarop niet alleen een middel voor ons onderzoekers, maar vaak ook één van de opbrengsten van het onderzoek.

In collaboratief onderzoek is het dus niet alleen belangrijk wát we onderzoeken, maar ook hoe we met elkaar omgaan tijdens dat proces. De relaties en interacties tussen alle betrokkenen – tussen deelnemers onderling, maar ook tussen deelnemers en onderzoekers – krijgen veel aandacht. Hoe geef je die relaties vorm? En wat doe je als er verschillen ontstaan, in motieven, behoeften, of in hoe mensen de situatie begrijpen?

Doordat we onderzoek zien als een interpersoonlijk kennis-makingsproces, maken we ook ruimte voor iets dat vaak minder zichtbaar is in traditioneel onderzoek: de lichamelijke, emotionele en zintuiglijke kant van ontmoeting. Dat wat je soms al voelt, voordat je het kunt uitleggen. Die manier van werken vereist aandacht voor hoe het proces verloopt en hoe de relaties zich ontwikkelen. De vraag is dan: hoe geef je die aandacht als onderzoeker op een manier die past bij de situatie en bij jouw positie? En hoe zorg je dat die aandacht niet alleen zorgvuldig is, maar ook bijdraagt aan iets vruchtbaars – voor iedereen die betrokken is?”

Professionele nabijheid

“In een langlopend contact  met mensen in een kwetsbare en geïsoleerde positie ontstaat geregeld  een soort intimiteit die je ook kunt tegenkomen in een vriendschap. Zo zijn er mensen die als cliënt in een zorginstelling wonen en over hun begeleider zeggen: dat is een vriend van mij. Hetzelfde kan zo iemand of diens familielid met wie ik intensief contact heb zeggen over mij als onderzoeker. Wat doe je dan en hoe verhoud je je daartoe? Beide partijen weten dat die relatie tijdelijk van aard is, want de onderzoeker vertrekt weer, maar zo lang het onderzoek loopt, is die relatie er.

In zorgpraktijken wordt vaak gezegd: wees voorzichtig, houd professionele afstand. Er zijn allerlei voorschriften om machtsmisbruik te voorkomen. Dat is zeker nodig, maar hoe houdbaar en vruchtbaar is het om afstand te houden in langdurige zorg en onderzoek? Wat levert het op om niet alleen de risico’s maar ook de potentie van dichterbij komen serieus te nemen? Is er zoiets mogelijk als professionele nabijheid? En kun je je als zorgverlener en als  onderzoeker laten informeren door waarden die bij een vriendschap horen?

Als iemand in een kwetsbare en geïsoleerde positie jou als vriend gaat zien, kun je moeilijk volstaan door te zeggen: ‘nee, het is niet zo, want ik kom hier als professional’. Het vraagt om een ander antwoord, een ander soort onderzoeksethiek, waarin relationaliteit centraal staat. Iemand noemde het een ‘ongevraagde vriendschap’, en dat vind ik een treffende beschrijving.”

Experimenteel-relationele ruimte

“Binnen settingen als de complexe zorg zijn ontmoetingen sterk normatief ingekaderd. Meestal zijn het de mensen zonder verstandelijke beperking die – soms al onbewust – bepalen welk gedrag toelaatbaar is. Bijvoorbeeld intieme fysieke nabijheid wordt niet zelden gelabeld als ‘seksueel’, en in instellingen is dat vaak gelijk aan verboden. Zulke interpretaties worden snel heel dominant zonder dat er over alternatieve perspectieven of consequenties wordt nagedacht.

Maar als je langer in de complexe zorg rondloopt en je je erin verdiept wat voor een andere persoon normaal is, zie je dat het met intieme fysieke nabijheid heel anders in elkaar kan zitten. Wat doe je dan, zegt je: ‘dit doen we niet’? Of zet je je eigen ongemak opzij en sta je het wel toe? En wat is daarvoor nodig van alle betrokkenen?

Wat als we het onderzoek opvatten als een experimenteel-relationele ruimte, waarbij je een langere tijd met elkaar optrekt en ruimte probeert te maken voor het bevragen van gegevenheden? Zo kun je misschien meer ruimte maken voor niet-alledaagse manieren van doen of perspectieven, die in de normale routine niet gehoord of zelfs overschreeuwd worden. Dat is de inzet van ons onderzoek, om zo’n ruimte te creëren voor mensen met zachte stemmen of mensen die niet spreken. Wat kunnen we daarvan leren?? En kun je met zo’n benadering een vastgelopen praktijk ook een nieuwe impuls geven?”

Beweging

“Ik heb van mijn promotor Herman Meininger ooit geleerd om bescheiden te zijn over de impact van onderzoek. Het gaat vooral om het goed luisteren naar mensen en goed weergeven van hun verhaal. Als dat me lukt, dan heb ik al heel wat gedaan. Daarbij hoop ik dat wij met het doen van collaboratief onderdeel zijn van een beweging, die meer ruimte maakt voor samenwerking én voor luisteren naar stemmen die vaak niet gehoord worden.

Natuurlijk heeft elk onderzoek een set kwaliteitscriteria. Voor mij is herkenbaarheid een belangrijk criterium: dat mensen om wie het gaat herkennen wat je over hen vertelt en wat je met hun verhalen doet. Een ander criterium is overdraagbaarheid, de ervaring dat bevindingen toepasbaar zijn in vergelijkbare settingen. Maar misschien wel het belangrijkste  criterium is dat als een project klaar is, de betrokkenen  door willen met wat we met elkaar op gang hebben gebracht, bijvoorbeeld in een leergemeenschap, leermodule of als vrienden of maatjes. Dat vind ik de mooiste voorbeelden van hoe onderzoek kan bijdragen aan beweging.”

Lees meer over de onderzoeksprojecten: